Vergeet het maar hoor, geen groen gras, geen weelderig wuivende takken met bladeren. Geen babygeluk met blote buikjes en volle tassen met etenswaar, geen liefkozingen en gefluister en gekir. Het park waarin ik zit -uiteraard op een zondagmiddag na de lunch- mag in onze voorstellingstaal die naam amper dragen. Het park van Trajanus, waar ooit keizer Nero excessen regisseerde en die excessen later door het putje werden gespoeld in het enorme badhuis dat er als architectonisch vergeetmiddel overheen werd gebouwd. Het kan nu rekenen op fronsen bij het noemen van diens naam, op junks in de brandende zon, op korte stops bij een stadstour om het verleden even voorbij te laten komen.
De grond is bezaaid met dorre bladeren. De weinige wind laat de schermcypressen dat typisch mediterrane geluid spelen. Mijn voeten schommelen omdat de marmeren bank te hoog is. In een kringetje staan junks, in een ander Bengalen om een radio heen. De ene groep buigt wat, de ander danst uitbundig. Ik ben een vrouw alleen in een park en dus zijn er minstens 5 paar ogen op mij gericht. De mijne richt ik hopelijk onopvallend op de familie tegenover mij. Moeder, vader, zoon. Zóón noem ik hem maar, hij lijkt tenslotte al in de twintig te zijn en is een flinke knul. Het gezin is omringd door spullen, tassen, kranten. Moeder vist een plastic fles uit haar tas en dirigeert haar zoon, zóón, bij haar te komen staan. Zóón keert gelaten zijn rug naar haar toe en moeder smeert hem in met zonnebrandcrème. Even later volgt ook de buik. Langzaam en grondig smeert de moeder en zóóns lichaam, al wit om mee te beginnen, wordt nog witter en vast ook plakkerig. De handen glijden langzaam over dat twintigjarige mannenlichaam en als ik mijn blik al niet vaak moest afwenden om desinteresse te veinzen had ik dat nu sowieso moeten doen. Is het overbodig te zeggen dat het tafereeltje me lichtelijk verwart? De handen zijn klaar en zóón kan zonnen. Moeder pakt een krant , vouwt hem uit elkaar, legt twee bladzijden op de dorre grond en gebaart zóón te gaan zitten. Om drie uur 's middags met zijn witte lijf in de Romeinse julizon op een krantenpagina die in deze omstandigheden luxeartikel is geworden.
Het waait weer wat. Eén van de kranten waait op en hecht zich voorzichtig aan de zonnebrandcrème. Zóón springt op, de kranten zoeken langzaam hun weg in de wind. Hij staat er wat hulpeloos naar te kijken totdat moeder hem aanspoort. Als proppen niets meer waard verdwijnen ze in de prullenbak.
Teruggesjokt voegt zóón zich bij de ouders. Er komt nu een pakje vochtige doekjes uit moeders tas. Moeder strijkt met één ervan achteloos over dezelfde rug. Het is een routinehandeling, dat laten strijken van die handen over die rug.
Het doekje belandt nu in de handen van vader, die ermee over een paar witte schoenen gaat wrijven. Iedereen draagt schoenen en toch kwamen die witte ergens vandaan. Speciaal meegenomen voor deze behandeling? Ook komen nu hoedjes uit de tas, van plastic van de markt. En zie, daar komt mijn collega aanrijden, die het schouwspel met stofwolken bedekt. Met zweet en een grote grijns bedekt glinstert hij in de zon. Laten we maar gaan, zeg ik, ik heb al lang genoeg gewacht.
De grond is bezaaid met dorre bladeren. De weinige wind laat de schermcypressen dat typisch mediterrane geluid spelen. Mijn voeten schommelen omdat de marmeren bank te hoog is. In een kringetje staan junks, in een ander Bengalen om een radio heen. De ene groep buigt wat, de ander danst uitbundig. Ik ben een vrouw alleen in een park en dus zijn er minstens 5 paar ogen op mij gericht. De mijne richt ik hopelijk onopvallend op de familie tegenover mij. Moeder, vader, zoon. Zóón noem ik hem maar, hij lijkt tenslotte al in de twintig te zijn en is een flinke knul. Het gezin is omringd door spullen, tassen, kranten. Moeder vist een plastic fles uit haar tas en dirigeert haar zoon, zóón, bij haar te komen staan. Zóón keert gelaten zijn rug naar haar toe en moeder smeert hem in met zonnebrandcrème. Even later volgt ook de buik. Langzaam en grondig smeert de moeder en zóóns lichaam, al wit om mee te beginnen, wordt nog witter en vast ook plakkerig. De handen glijden langzaam over dat twintigjarige mannenlichaam en als ik mijn blik al niet vaak moest afwenden om desinteresse te veinzen had ik dat nu sowieso moeten doen. Is het overbodig te zeggen dat het tafereeltje me lichtelijk verwart? De handen zijn klaar en zóón kan zonnen. Moeder pakt een krant , vouwt hem uit elkaar, legt twee bladzijden op de dorre grond en gebaart zóón te gaan zitten. Om drie uur 's middags met zijn witte lijf in de Romeinse julizon op een krantenpagina die in deze omstandigheden luxeartikel is geworden.
Het waait weer wat. Eén van de kranten waait op en hecht zich voorzichtig aan de zonnebrandcrème. Zóón springt op, de kranten zoeken langzaam hun weg in de wind. Hij staat er wat hulpeloos naar te kijken totdat moeder hem aanspoort. Als proppen niets meer waard verdwijnen ze in de prullenbak.
Teruggesjokt voegt zóón zich bij de ouders. Er komt nu een pakje vochtige doekjes uit moeders tas. Moeder strijkt met één ervan achteloos over dezelfde rug. Het is een routinehandeling, dat laten strijken van die handen over die rug.
Het doekje belandt nu in de handen van vader, die ermee over een paar witte schoenen gaat wrijven. Iedereen draagt schoenen en toch kwamen die witte ergens vandaan. Speciaal meegenomen voor deze behandeling? Ook komen nu hoedjes uit de tas, van plastic van de markt. En zie, daar komt mijn collega aanrijden, die het schouwspel met stofwolken bedekt. Met zweet en een grote grijns bedekt glinstert hij in de zon. Laten we maar gaan, zeg ik, ik heb al lang genoeg gewacht.
No comments:
Post a Comment