29 July 2010

bij de bakker

Op stap met Kees en Gerda, die "tussen de koeien" in Noord-Brabant wonen maar nu een weekje op de camping bij Rome staan.
We staan bij de bakker, mijn lievelingsbakker op het Campo de´ Fiori. Het beste dat Romeinse bakkers te bieden hebben ligt in de vitrines uitgestald. Witte knapperige pizza's, opengesneden en belegd met kazen: mozzarella, stracchino, parmigiano. Ook met vleeswaren, waar ik niet om maal. En dan ook vijgen, rucola, walnoten, verse rauwe champignons, smakelijke tomaten, artisjokken. Het valt niet mee te kiezen. Kees staat naast me. "Ik wil gewoon een broodje kaas." "Ik zal eens kijken," zeg ik, "dat is hier nog niet makkelijk." "Gene ham, waddalusmevrouwnie." "Kijk," wijs ik op het simpelste beleg, tomaten-mozzarella, "dit misschien?" Kees kijkt kritisch. "Ik wil gewoon een broodje met kaas." "Dat hebben ze niet hier."

"Wat een raar land."


Epiloog: de pizza met mozzarella en tomaat "was toch best lekker".

22 July 2010

Open ogen

Met het gordijntje half naar beneden lig ik wat te soezen in de trein. Soezen zijnde het mooie woord voor het voelen wegglippen van bewustzijn en speeksel uit je mond. De trein stopt het laatste stukje voor het stadje Tagliacozzo vrij regelmatig wegens enkel spoor en een enorm lange Volledig uitvullentunnel. Nu dus weer. Mijn versufte geest brengt het nét op zich af te vragen waarom er nu weer gestopt wordt. Bij het naar boven schuiven van het gordijntje wordt dat maar al te duidelijk: ik ben op mijn bestemming aangekomen!! Omgeroepen wordt er niet in deze treinen. Met een grote omhelzing om mijn spullen heen stap ik wat verdwaasd uit.
Ik zou opgehaald worden - het bussysteem werkt in deze contreien dermate belabberd dat een aansluitende bus naar mijn dorpje een luxe is. Mijn lift is er nog niet en dus pak ik mijn spullen in mijn tas op het pleintje voor het station. Tijdens het wakker worden wordt op mijn schouder getikt. "Staat u ook op de bus te wachten?" Een oude vrouw en haar ongeveer 8-jarige kleindochter staan me hoopvol aan te kijken. "We moeten naar Poggio Filippo maar de bus van zes uur is nog steeds niet gekomen." Het is twintig na zes en Poggio Filippo is een dorpje met één bar, wat inwoners en een postkantoor dat 3 uur per week open is. Het soort dorpje waar je bekijks trekt als je er een voettocht heen maakt met je grote-stads-vrienden. Het soort dorpje dat op een heuvel ligt met prachtig uitzicht maar dat moet betalen met afgelegenheid.
De vrouw herschikt de twee plastic boodschappentassen die in haar handen snijden. "Ik weet niet wat ik moet doen, de bus komt niet en het is de laatste van vandaag." "Weten ze bij de bar niets?" suggereer ik, in een poging te kunnen helpen. De bar dient als lokaal informatiepunt. "Is de bus niet aan de achterkant van het station vertrokken?" vraag ik ook. "Ja dat kan, maar hoe moet ik dat nou weten, waar die bus vertrekt?" zegt de vrouw. Het pleintje vóór het station of de drukke straat erachter, bereikbaar via een nogal hoge stalen voetgangersbrug. Het bushokje is in beide gevallen slechts een paal met het logo van de vervoersmaatschappij erop.
De vrouw loopt de bar binnen en komt al snel weer buiten. "Niemand weet het." De kleindochter suggereert een taxi te nemen. "Nee schat, ik heb mijn laatste geld opgemaakt aan jouw cadeautje en dat ijsje wat je nog wilde." Ze kijkt me schuin aan. "Maar zeg eens mevrouw, waar moet u heen? Wordt u opgehaald?"
Ik zeg dat ik sta te wachten op mijn vriend en dat we ongeveer in de richting van haar dorp rijden en dat ik mijn vriend wel kan vragen. Maar we hadden nog plannen en ik kan niets beloven. De moedeloosheid slaat toe. De vrouw mompelt en huilt wat, de kleindochter probeert het gemoed hoog te houden. "Wat moet ik nou wat moet ik nou, hoe komen we ooit naar huis..." Haar gouden oorbellen rinkelen wat met haar schokkende schouders mee.
Daar komt de bekende zwarte auto aanrijden. Mijn vriend zwaait me blij toe, ziet de vrouw en haar dochter naast me staan en vraagt op lollige toon "zo, nieuwe vrienden gemaakt!?". Tsja, vertel ik hem, het zit zo....Gelukkig weet ik dat vriend de kwaadste niet is en na het kijken van alle afleveringen van My Name is Earl stiekem wel in karma gelooft. Als het een Amerikaan in blokjesbloes helpt, waarom dan niet een Italiaan met politiezonnebril?
De vrouw toont haar dankbaarheid, kleindochter zucht en zegt "oma, ik zei het toch, je moet niet zo`n drama van alles maken". Ik vind het wel een grappige toestand, op de achterbank met een spelende kleindochter en een rustiek Italiaans omaatje. Gelukkig zijn Italianen vaak beleefde snaterbekjes en dus worden er beleefdheden en familieachtergronden uitgewisseld. Ik knik beleefd en geniet van het idyllische in-contact-zijn-met-de-lokale-bevolking.
De vrouw blijkt in Sydney gewoond te hebben, ze verheugt zich over het feit dat jonge mensen nog op het platteland willen wonen, nee, ze kent de familie van vriend niet maar kent hij misschien haar familie in ons dorp? Mag ze voor de rit betalen? We slingeren omhoog en babbelen ons het mooie landschap door. De trillende graai in haar portemonnee wordt beantwoord met "nee, dat zou ik als belediging opvatten, ik doe het graag voor u". Ah, vriend komt uit Rome, ja daar heeft ze ook gewoond. Waarom niet meer, als we mogen vragen?
"Er waren teveel negers daar, van die enge Afrikanen weet u wel. "












We zijn er bijna, mevrouw. Waar is uw huis? Vergeet uw plastic tassen niet. Nee, u hoeft niet te betalen, echt niet, en we blieven ook geen koffie, we moeten zo naar een etentje, bedankt. Dag hoor, fijne avond nog.

"Ze stonk naar pis, zo'n oude mensenluchtje," zegt vriend. Er hing inderdaad een luchtje aan. We zijn benieuwd wat we van karma zullen terugkrijgen.

15 July 2010

Vochtig en dor

Vergeet het maar hoor, geen groen gras, geen weelderig wuivende takken met bladeren. Geen babygeluk met blote buikjes en volle tassen met etenswaar, geen liefkozingen en gefluister en gekir. Het park waarin ik zit -uiteraard op een zondagmiddag na de lunch- mag in onze voorstellingstaal die naam amper dragen. Het park van Trajanus, waar ooit keizer Nero excessen regisseerde en die excessen later door het putje werden gespoeld in het enorme badhuis dat er als architectonisch vergeetmiddel overheen werd gebouwd. Het kan nu rekenen op fronsen bij het noemen van diens naam, op junks in de brandende zon, op korte stops bij een stadstour om het verleden even voorbij te laten komen.
De grond is bezaaid met dorre bladeren. De weinige wind laat de schermcypressen dat typisch mediterrane geluid spelen. Mijn voeten schommelen omdat de marmeren bank te hoog is. In een kringetje staan junks, in een ander Bengalen om een radio heen. De ene groep buigt wat, de ander danst uitbundig. Ik ben een vrouw alleen in een park en dus zijn er minstens 5 paar ogen op mij gericht. De mijne richt ik hopelijk onopvallend op de familie tegenover mij. Moeder, vader, zoon. Zóón noem ik hem maar, hij lijkt tenslotte al in de twintig te zijn en is een flinke knul. Het gezin is omringd door spullen, tassen, kranten. Moeder vist een plastic fles uit haar tas en dirigeert haar zoon, zóón, bij haar te komen staan. Zóón keert gelaten zijn rug naar haar toe en moeder smeert hem in met zonnebrandcrème. Even later volgt ook de buik. Langzaam en grondig smeert de moeder en zóóns lichaam, al wit om mee te beginnen, wordt nog witter en vast ook plakkerig. De handen glijden langzaam over dat twintigjarige mannenlichaam en als ik mijn blik al niet vaak moest afwenden om desinteresse te veinzen had ik dat nu sowieso moeten doen. Is het overbodig te zeggen dat het tafereeltje me lichtelijk verwart? De handen zijn klaar en zóón kan zonnen. Moeder pakt een krant , vouwt hem uit elkaar, legt twee bladzijden op de dorre grond en gebaart zóón te gaan zitten. Om drie uur 's middags met zijn witte lijf in de Romeinse julizon op een krantenpagina die in deze omstandigheden luxeartikel is geworden.
Het waait weer wat. Eén van de kranten waait op en hecht zich voorzichtig aan de zonnebrandcrème. Zóón springt op, de kranten zoeken langzaam hun weg in de wind. Hij staat er wat hulpeloos naar te kijken totdat moeder hem aanspoort. Als proppen niets meer waard verdwijnen ze in de prullenbak.
Teruggesjokt voegt zóón zich bij de ouders. Er komt nu een pakje vochtige doekjes uit moeders tas. Moeder strijkt met één ervan achteloos over dezelfde rug. Het is een routinehandeling, dat laten strijken van die handen over die rug.
Het doekje belandt nu in de handen van vader, die ermee over een paar witte schoenen gaat wrijven. Iedereen draagt schoenen en toch kwamen die witte ergens vandaan. Speciaal meegenomen voor deze behandeling? Ook komen nu hoedjes uit de tas, van plastic van de markt. En zie, daar komt mijn collega aanrijden, die het schouwspel met stofwolken bedekt. Met zweet en een grote grijns bedekt glinstert hij in de zon. Laten we maar gaan, zeg ik, ik heb al lang genoeg gewacht.